U heeft het ongetwijfeld meegekregen: in 2026 worden geëlektrificeerde bedrijfswagens 100% aftrekbaar. In uitvoering van het door de Europese Commissie gelanceerde plan genaamd ‘schone energie voor alle Europeanen’ zet de (federale) regering volop in op elektrische wagens.
Gezien er tevens een strijd tegen de files moet worden gestreden, wordt dit tarief in 2027 naar 95% gebracht, in 2028 naar 90% … tot het in 2031 zakt naar 67,5%. Het doel: de elektrificatie van het wagenpark bevorderen. Niet enkel op lange termijn, maar zo spoedig mogelijk. 2026 wordt hét moment voor bedrijven om hun wagenpark te elektrificeren. De transitie naar een (ruime) meerderheid van elektrische wagens lijkt hiermee onherroepelijk ingezet en komt in sneltempo op ons af.
Deze evolutie brengt logischerwijze met zich mee dat we dringend dienen te voorzien in een voldoende aanbod aan elektrische laadpalen. In de sector van de projectontwikkeling bestaat inmiddels al de verplichting om in laadpalen te voorzien. Artikel 9/1.1.1. en volgende van het Energiebesluit van 19 november 2010 bepaalt namelijk dat bij sommige gebouwen waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd vanaf 11 maart 2021, laadpalen en/of infrastructuur moet worden geplaatst. Concreet gaat dit over:
Onder het voorzien van infrastructuur verstaat men: ‘infrastructuur voor leidingen, of minstens goten voor elektrische kabels, om de installatie van oplaadpunten voor normaal of hoog vermogen voor elektrische voertuigen in een later stadium mogelijk te maken’. Belangrijke nuance voor eengezinswoningen is dat men bij de berekening van de parkeerplaatsen geen rekening dient te houden met de oprit van de woning. Hieruit valt dan ook te concluderen dat de bepalingen vooral gericht zijn op de grotere vastgoedprojecten. Voldoet je nieuwbouwproject of renovatieproject niet aan de voorwaarden, dan riskeer je een boete van € 2.000 per ontbrekend laadpunt en € 1.000 per parkeerplaats die niet voorzien is van
de nodige infrastructuur.
Wat met bestaande appartementsgebouwen? Welke regels gelden er voor mede-eigenaars die zelf een laadpaal wensen te plaatsen in de gemeenschappelijke (ondergrondse) parking? In een zeldzaam moment van voorzienbaarheid heeft de wetgever hier reeds bij de hervorming van het appartementsrecht aan gedacht. In het toenmalige artikel 577-2, §10 Oud Burgerlijk Wetboek (nu artikel 3.82, §2 Nieuw Burgerlijk Wetboek) werd vanaf 1 januari 2019 aan iedere mede-eigenaar (en aan erkende nutsoperatoren) toegelaten om kabels, leidingen en bijbehorende faciliteiten in of op de gemene delen aan te leggen. De installatie van laadpalen valt hier overduidelijk onder. Als mede-eigenaar zijn er in principe twee manieren om de overige mede-eigenaars (en desgevallend de syndicus, raad van mede-eigendom …) in kennis te stellen van zijn/haar intentie om een laadpaal te plaatsen:
In beide gevallen dient deze kennisgeving minimaal twee maanden voor de aanvang van de ‘werkzaamheden’ te gebeuren. In deze periode heeft de VME nog de mogelijkheid om -gewoonlijk via een bijzondere algemene vergadering- de installatiewerken gemotiveerd te protesteren.
De installatie van de laadpaal is weldegelijk volledig privatief. De kost van de aanleg komt geheel voor rekening van diegene die ze wil aanleggen. Mocht de VME beslissen om zelf de aanlegwerken uit te voeren (om dan in één beweging de gehele parking te voorzien van laadpalen), dan wordt de installatie uiteraard gemeenschappelijk en zal de kost uiteraard wel door de VME gedragen worden.
Het recht om kabels en leidingen aan te leggen, geldt enkel voor de mede-eigenaars, huurders hebben evident geen enkel recht hiertoe. Zij dienen steeds via de eigenaar/verhuurder te passeren indien zij graag een elektrische laadpaal op hun parkeerplaats zouden wensen.