Een tweede component in de emissies die de afval- en recyclagesector op zijn conto heeft, is terug te brengen naar de logistiek. Tijdens een tweede panelgesprek lieten verschillende experten hun licht schijnen over hoe afval- en recyclagebedrijven daarin de volgende stappen kunnen zetten. Het ging om Alexander Desplentere (co-managing director, MOL CY), Merlijn Erbuer (business development manager, Virhya energy), Jean Mansuy (expert mobility, Canopea) en Steve Sel (regionaal manager, VIL). We zetten de voornaamste conclusies op een rijtje.
Om de noodzaak aan een duurzamere logistiek te schetsen, werd de CO2-impact van de transportsector in Wallonië als voorbeeld genomen. Die sector is immers verantwoordelijk voor 22% van de CO2-emissies in het zuiden van ons land. Moeten we dan allemaal meteen op elektriciteit of waterstof gaan rijden? Volgens Mansuy zijn er andere hefbomen waarmee we het verschil kunnen maken. “Door lege kilometers te vermijden bijvoorbeeld. Dat kan door sorteren en recycleren dichter bij elkaar te brengen. Of door de manier waarop de inzameling gebeurt te optimaliseren. Dan kunnen we kijken naar een andere frequentie die zowel op het vlak van milieu als van economie de nodige voordelen oplevert of door meer afvalstromen te combineren in één ophaling.” Mansuy ziet ook heil in meer samenwerking tussen bedrijven om meer voertuigen van de weg te halen. “Dit zijn de eerste stappen. Daarna kunnen we kijken naar multimodaliteit, waar afval- en recyclagebedrijven, overigens al hard op inzetten, en naar andere brandstoffen. Niet alleen voor de vrachtwagens, maar ook voor de schepen die het afval over het water meenemen.”
Met andere woorden, er is niet één toveroplossing, maar er bestaan wel verschillende manieren waarop afval- en recyclagebedrijven de CO2-voetafdruk van hun logistieke activiteiten kunnen verminderen. “Bij transport draait alles om de kost per ton. En dat maakt het rondkrijgen van de businesscase voor uitgesorteerde fracties van post-consumer afval moeilijker rond te krijgen om de shift naar watertransport te maken”, ziet Sel. “De beste manier is en blijft het vermijden van transport. Daarom zou je in gunningen en aanbestedingen met meer factoren rekening moeten houden dan enkel de kost, zodat het afval geen nodeloos lange weg aflegt tot bij de verwerker.” Daarnaast denkt het VIL aan de ontkoppeling van transport en verwerking. “Hoeveel ritten ze kunnen doen, hangt af van hoe lang ze in de file staan. Mobiliteit is met andere woorden een bepalende factor. Met transport over water zou er meer moeten worden gebufferd, waardoor je tegelijk ook meer kan spreiden over de site en de verwerking kan optimaliseren. Bekijk dus het volledige plaatje. En die businesscase kan veranderen. Wat gisteren niet betaalbaar was, kan vandaag misschien interessant zijn door de toegenomen congestie
op de wegen.”
Toch lijkt de focus van afvalbedrijven vandaag vooral te liggen op alternatieve motorisaties. De technologie daarvoor bestaat vandaag al. “Nederland loopt duidelijk voor in zero emissie afvalwagens. Daar maken ze al een derde van de verkoop uit”, stelt Desplentere. Al ziet hij nu ook in België meer bewegen. “Ze zijn een realistisch alternatief. De batterijcapaciteit blijft de voornaamste kost. Voor afvalinzameling gaat men uit van een verbruik van 1,5 kW per uur. Met de huidige technologie is 250 km per dag perfect realiseerbaar en voldoende om aan de noden tegemoet te komen.” Toch is het niet allemaal rozengeur en maneschijn. Het probleem zit hem in de laadinfrastructuur. “In het beste geval is die aanwezig, maar dan is het door de huidige berekening van het energietarief onbetaalbaar om elektrische wagens ’s avonds allemaal tegelijk te laden. Door de stille werking zou nachttransport wel mogelijk zijn, maar dan moet je daar wel de mensen voor vinden. En laat dat nu nog een groter knelpunt zijn.” Waterstof dan maar? “In Antwerpen rijden er twee rond, in Brussel één om de haalbaarheid te testen. De technologie is klaar. Wij kunnen gaan.”
De motortechnologie is er dus rijp voor om de stap naar waterstof te zetten, zeker voor het transport van grotere volumes, waar de huidige batterijcapaciteiten misschien nog tekortschieten. Voorlopig lijkt het gebrek aan infrastructuur de grootste rem op de verdere uitrol. Maar daar wordt achter de schermen hard aan gewerkt. Erbuer: “Op vandaag zijn we inderdaad nog niet klaar om waterstof tot bij de gebruikers te brengen. We bouwen momenteel installaties in Zeebrugge en Terneuzen om groene waterstof te produceren die tegen twee jaar operationeel zouden moeten zijn. We bouwen de elektrolysers, maar we hebben uiteraard de collega’s van Fluxys nodig om het pijpleidingennetwerk te bouwen om het op een ecologische en economische manier te transporteren. Tot dat er is, kunnen we wel met vrachtwagens tankstations beleveren.” Toch is Erbuer ervan overtuigd dat de eerste makkelijke stappen naar zero emissie met elektrische voertuigen te zetten zijn voor iedereen in de sector. “Maar het gaat uiteraard verder, de hele vloot en laadinfrastructuur moet worden bekeken. Daarom zal het een verhaal van en-en worden, van complementariteit van motorisaties.”